Verslag 13 juni 2019
Transities: een kwestie van klassieke en nieuwe economie tegelijk
Vervuiling duurder maken en duurzaamheid goedkoper; zo simpel is het eigenlijk, aldus ‘klassiek’ milieu-econoom Herman Vollebergh. Het systeemfalen van de economie van nu vraagt dan ook een actieve rol van overheid in milieubeprijzing. Tegelijkertijd zou het de duurzaamheidstransitie helpen als we onze huidige kapitalistische economie zouden kunnen ombuigen naar een economie van ‘common goods’, waarin immateriële behoeften centraal staan, aldus transitiekundige René Kemp. Tijdens de masterclass Transities Economisch Bekeken op 13 juni werd in elk geval duidelijk is dat een economische benadering ervoor kan zorgen dat mensen de juiste keuze maken.
Lilian van den Aarsen van IenW-KIS, opende de masterclass. ‘Het is onze missie om kennis in het hart van beleid te brengen. Dat vraagt investeren in die kennis en in de toepassing ervan. Vanmiddag laten we ons weer hele graag voeden vanuit de wetenschap.’ Namens de TUD als mede-organisator van de masterclass lichtte middagvoorzitter Vincent Marchau vervolgens het programma toe. Daarna gaf hij het woord aan Herman Vollebergh, bijzonder hoogleraar Economie van Milieubeleid Universiteit van Tilburg. ‘In 2100 leven we met 11 miljard mensen op de aarde en er is al enige tijd sprake van versnelde toename van het energiegebruik en de emissies die ermee gepaard gaan. Denk verder nog even aan het veranderende landgebruik, waaronder de ontbossing en de klimaatverandering. Nieuw is het allemaal niet; in de jaren ‘60 en vooral in 1971 met het rapport van de Club van Rome, werd de urgentie van transitie eigenlijk al op de agenda gezet. We moeten dus van vuil naar schoon en het goede nieuws is dat ons eerder ingezet milieubeleid al voor een groot deel gewerkt heeft. Als jongetje kon ik niet bij de beek in de buurt spelen, omdat die toen nog ernstig vervuild was. Maar op dit moment werken zelfregulering van de markt, convenanten sluiten met de industrie en het nudgen van de consument onvoldoende. Gelukkig kunnen aloude klassieke economische principes ons vooruit helpen.’
Het milieu zou niet gratis moeten zijn
Vollebergh stelt dat de huidige ‘kringloop’ faalt. ‘Vuile producten zijn te goedkoop en te makkelijk verkrijgbaar. Mensen vallen voor de verleiding. De markt werkt zo dat het mogelijk is om onze producten ver weg in goedkope lonen-landen te maken en dan hier naar toe te transporteren. Ons afval exporteren we vervolgens weer. Het kapitalistische systeem werkt hier niet goed, want het gaat ten koste van onder meer het milieu. Met beleid om dit te veranderen, roeien we continu tegen de stroom in. Eigenlijk doen we alsof ons milieu gratis is. De bestaande prijzen voor producten en diensten zijn niet de juiste prijzen. Daarnaast staat de groene innovatie op achterstand doordat er gevestigde belangen zijn die deze tegenwerken. Ook hierop zou beter beleid gevoerd moeten worden. We hebben systeembrede oplossingen nodig die vuil gedrag duurder maken en schoon gedrag goedkoper. Dat kan bijvoorbeeld door de inzet van het Emission Trading System, aanvullende belastingen en subsidies en aanvullend beleid dat zich richt op het stimuleren van de juiste innovaties.’ Hij is een voorstander van klassieke beleidsevaluaties en onderzoek naar de gerichtheid, reikwijdte en timing van instrumenten én de interacties met andere instrumenten.
Immateriële behoeften centraal
Tweede spreker was René Kemp, hoogleraar innovatie en duurzame ontwikkeling aan de Universiteit Maastricht. Hij werkte in het verleden als adviseur van het rijk mee aan de totstandkoming van milieu- en transitiebeleid. ‘Transitie gaat niet alleen over bijvoorbeeld circulaire economie en verduurzaming van de mobiliteit. We willen als mensen een goed en betekenisvol leven leiden en hebben allerlei immateriële behoeften. Die zouden meer centraal moeten staan in de economie.’ . Er is al veel onderzoek gedaan naar eerdere transities, aldus Kemp. ‘We weten dat ze gebeuren zonder centrale regie. Een nieuwe technologie of een goedkopere grondstof, zijn meestal niet de aanjagers ervan. Automobiliteit is het gevolg van bepaalde maatschappelijke trends, zoals bijvoorbeeld de suburbanisatie en de opkomst van vrije tijd en vakantie. Die trends zijn van groot belang geweest voor de doorbraak van de auto.’ Wat we ook zien is dat delen van het oude systeem vaak nog een tijd voortbestaan, naast het nieuwe. Kemp: ‘Dit komt doordat het nieuwe systeem niet in alle opzichten goed is en er gevestigde belangen zijn. Vraag is hoe je die oude resten wegkrijgt. In elk geval zijn nieuwe verdienmodellen heel belangrijk.’
Een prijspad met gewenningstijd
We moeten volgens Kemp dus naar een economie die de immateriële behoeften van mensen dient en hen niet verleid tot onduurzaam gedrag. Kemp: ‘Daarvoor moet de economische grondslag veranderen. Dingen zijn te goedkoop. En zoiets als concurrentie is alleen nuttig als dat betere producten oplevert, maar niet als het mensen ongelukkig maakt, doordat het hun eigenwaarde ondermijnt, onzeker maakt en afgunstig op wat een ander heeft. Bij beprijzing als instrument zijn wel kanttekeningen te plaatsen, bijvoorbeeld dat er veel weerstand tegen is. Er zijn weinig voorbeelden van goed werkende instrumenten. Mijn voorstel zou zijn om een ‘prijspad’ van stijgende milieubelastingen in te voeren. Dat geeft bedrijven de tijd om zich daarop in te stellen. Verder krijgt bij discussies over beprijzingsbeleid de combinatie met normen te weinig aandacht. Dit was zeker een optie geweest bij de emissie-normen voor auto’s. Waarom niet gewoon een boete geven overschrijding van een norm? Dan geeft flexibiliteit waardoor strengere eisen mogelijk zijn. Verder zijn bonus-malus-systemen, prima omdat die budgettair neutraal zijn.’
Structuur in een complex proces
Esther de Kleuver, directeur Duurzame Leefomgeving & Circulaire Economie bij IenW gaf een eerste reactie op de sprekers. ‘De transitie naar een circulaire economie (CE) is complex en omvat alle sectoren. Dat is een flinke uitdaging, maar het uitvoeringsprogramma waaraan we momenteel werken, geeft daarin wel structuur. Onderdeel hiervan zijn het door de overheid wegnemen van belemmeringen, een financieel instrumentarium met prikkels, het thema gedrag en communicatie en acties gericht op businessmodellen voor bijvoorbeeld het MKB. Hoe het precies met de timing moet, is nog wel een interessant vraagstuk. Hoe lang moet je bepaalde instrumenten bijvoorbeeld blijven inzetten? En hoe betrekken we anderen naast de koplopers? Wat de immateriële waarden betreft, denk ik dat duurzaamheid op zichzelf er al zo eentje is. Gelukkig zit die ook steeds meer in de marketing van bedrijven zoals Albert Heijn, die zich realiseert dat klanten minder plastic verpakkingen willen. Ik ben blij dat het PBL samen met andere kennisinstellingen de voortgang in de CE monitort. Zo kunnen we blijven leren – ook van het buitenland – en bijsturen. Eén van de eerste acties is om het begrip ‘100% circulair’ en onze doelstellingen verder te operationaliseren.’
Esther de Kleuver
Instrumentering waarin iedereen meekomt
Eén van de punten tijdens de discussie was het verschil tussen klimaatverandering en energietransitie aan de ene kant en CE aan de andere kant. Het urgentiegevoel voor CE ontbreekt nog bij veel mensen en is lastiger over te brengen, waardoor beleid op dat vlak ook minder snel draagvlak krijgt. Een ander punt betrof de negatieve effecten van beleid: daarvoor zou volgens Kemp vele meer aandacht moeten zijn, dat vergt betere beleidsvormingsprocessen, met aandacht voor contingenties. Hij is voorstander van beleid dat gemaakt wordt gezamenlijkheid: verschillende partijen moeten bij beleid maken betrokken zijn, omwille van hun kennis over wat zal werken en wat niet (en waarom dat zo is). De Kleuver beaamde dat dit ook zo gebeurt. Kemp bracht in dat alleen werken met de koplopers (‘coalition of the willing’) niet genoeg is om transitie aan te jagen ‘Er moet ook sprake zijn van echte beleidsinstrumentering. Laat je processen niet kapen door partijen met gevestigde belangen.’ Vollebergh: ‘Koplopers willen ook nog wel eens failliet gaan. Vaak werkt de businesscase niet helemaal. De overheid moet prikkels in het systeem brengen.’ Wat ook belangrijk is, is dat de overheid een stip op de horizon zet, bleek uit de discussie. Gevaar daarbij is dat je je eigen weerstand organiseert. Kemp: ‘Geen auto meer op fossiele brandstof in 2030 kan betekenen dat mensen zich afkeren door op populistische partijen te gaan stemmen. Of misschien komt er zelfs een Partij voor de Auto.’ Het ‘compenseren van verliezers’ en zorgen dat de lasten niet op de zwakste schouders komen, is dus ook een belangrijk onderdeel van de instrumentering van transitie. De Kleuver: ‘Naast de strategie om duurzaam gedrag zo gemakkelijk mogelijk te maken voor mensen.’