Megasteden bieden agglomeratievoordelen die hen volgens de gevestigde literatuur de economische krachtpatsers van deze aarde maken. Een achterhaald idee, zegt onderzoeker Evert Meijers (OTB), middelgrote steden doen het tegenwoordig vaak beter. NWO kende hem een Vidi-beurs toe om het nader uit te zoeken.
Hoe groter hoe sterker, dat is al decennia de communis opinio over de economische kracht van steden. Een grote stad heeft bedrijven en burgers immers meer te bieden dan een dorp. Voor een burger lonken betere arbeidsmarktkansen, een bruisend uitgaansleven en goede ontwikkelingskansen. Een bedrijf zit in een megastad dichtbij vitale infrastructuur, kenniscentra en gespecialiseerde dienstverlening en zal daarom een hogere productiviteit halen. Economen noemen daarom het bezit van een megastad een belangrijke troef voor de economische slagkracht van een land en moedigen verdere groei ervan aan. “Klinkt logisch, maar toch klopt het niet”, zegt Evert Meijers. “Want veel meer bepalend voor 'agglomeratiekracht' is de mate waarin een stad verbonden is in allerlei netwerken. Een stad kan dus beter investeren in connectiviteit dan in inwoneraantal.”
In zijn publicatie ‘De concurrentiepositie van Nederlandse steden. Van agglomeratiekracht naar netwerkkracht’ legde Meijers al een basis voor zijn stelling. Metropolen snoepen hun groei niet af van regiosteden. Integendeel, cijfers wijzen juist uit dat middelgrote steden veel harder groeien dan de echte metropolen. Belangrijk om te weten, want dat kan betekenen dat regionaal ontwikkelingsbeleid van volstrekt onjuiste hypotheses uitgaat.
In het geval van de Nederlandse steden die hij onderzocht, blijkt dat hun concurrentiekracht wordt bepaald door hun positie in internationale, nationale en regionale netwerken van handel, kennis en buitenlandse investeringen. Ook blijkt dat dergelijke relatief kleine steden agglomeratiekracht van elkaar kunnen lenen. Samen sterk dus. Heel handig voor steden als Rotterdam (goederenstromen) en Amsterdam (financieel/kennis), die sterk zijn in heel verschillende netwerken en heel verschillende concurrenten hebben. Meijers: “Individuele Randstadsteden zijn relatief klein. Dat nadeel kunnen ze compenseren door hun netwerken te versterken, maar ook door de onderlinge integratie met andere middelgrote steden te verbeteren.” En dan kun je de concurrentie met de echt grote jongens als Londen, Parijs en Rome best aan.
De Vidi-beurs (€ 800.000,=) gaf hem de mogelijkheid om zijn stelling te onderzoeken. Bijvoorbeeld door cijfers over de ontwikkeling van de ruimtelijke spreiding van huizenprijzen, productiviteitscijfers en lonen door de tijd naast elkaar te leggen. Maar ook agglomeratienadelen als congestie, criminaliteit en luchtverontreiniging staan centraal. Is er sprake van afstandsverval? Of profiteren ook de kleinere gemeenten weer van agglomeratie-effecten van middelgrote steden? Meijers: “Ik verwacht dat voordelen via de diverse netwerken verspreid zijn over hele regio's. Als dat klopt, is de hele term 'agglomeratievoordeel' achterhaald.”